De Surinaamse broodjes kipkerrie schrokt hij met smaak en hevig bevende handen naar binnen. De goudgele saus drupt dientengevolge op zijn geruite overhemd en grijze broek. Zo’n broek die ‘pantalon’ heet.
“Gofferegeme…me goeie goed…,” moppert hij nijdig.
Uit zijn rechterbroekzak vist hij gehaast een veelvuldig gebruikte, blauwgerande zakdoek, waarmee hij schokkende reddingsmaatregelen treft.
“Ik heb de bevert…” verklaart hij, al vegend en deppend.
Ondertussen drink ik thee uit het roze gebloemde kopje.

bron: pixabay.com
“Hebbie nog wat van je moeder gehoord?” vraagt hij na de laatste hap, met halfvolle mond. Ondertussen pakt hij de zakdoek om z’n neus flink te snuiten.
“(…)”
Geschrokken schud ik vaag en traag het hoofd. Wat nu?
“Hep ze je niet gebeld…?” vervolgt hij, streng kijkend.
Ik schud maar weer eens, nu met wat meer overtuiging.
“Ik wou dat ik wist waar ze was…,” verzucht hij dan.
Na het laatste bezoek heb ik me voorgenomen eerlijk te zijn. Nu dus flink zijn, door de zure appel heen bijten en de waarheid vertellen. Ongemakkelijk schuif ik naar het puntje van de oorfauteuil. Zoiets kan je kennelijk niet zeggen als je comfortabel achterover leunt.
“Ik weet wel waar ze is…,” zeg ik, terwijl ik zoveel mogelijk warmte in mijn stem probeer te leggen, ter compensatie van de ijskoude boodschap die gaat volgen.
“O ja…? Waar dan? In Friesland?” veert hij verheugd op.
“Nee, ze is op de Zuiderbegraafplaats. Daar is ze 10 jaar terug begraven, omdat ze was overleden… maar dat ben je vergeten,” zeg ik, zo zoetgevooisd mogelijk.
“Vergete…?! Tuurlijk weet ik dat nog wel, ik wasser zelf bij!” stuift hij dan verontwaardigd op. Op schrik, verdriet en zelfs opluchting was ik wél voorbereid.
Hij schuifelt driftig naar de kast om de rouwkaart tevoorschijn te halen.
“Hiero… februari 2010. Me naam staat erop, dus ik was erbij!” verklaart hij trots.
Van verbijstering knik en hum ik maar eens wat.
“Maar ze hep daarná nog jaren hier gewoond,” vervolgt hij stellig.
“Nee, dat was ervóór…”
“Jaaaa, maar ook daarná…,” houdt hij vol, met ingehouden ergernis
“Maar als ze dood is, dan kán dat toch niet?”
Zoals u merkt zit vasthoudendheid in de familie. Nu zijn de rapen echt gaar.
“Je denkt toch niet dat ik gék ben!”
“Nee, ik denk dat je een beetje in de war bent.”
Nu schuimbekt hij haast van woede.
“Ik mankeer niks an me bovekamer!” tiert hij.
“Dus ze was ziek, is overleden, begraven… en is daarna tóch weer teruggekomen…en nú is ze bij je weggegaan,” vat ik samen.
Precies. Hij weet ook niet ook hoe dat kan, maar zó is het gegaan. En niet anders. Twee pijnlijke parallelle waarheden en dan óók nog een dochter, die je niet gelooft. We zijn er allebei even stil van.
“In januari worrik 96,” verandert hij dan rigoureus van onderwerp.
“Ja, nog 4 jaar en je bent 100; dat zijn nog heel wat flessen jenever!”
Hij lacht wat flauw. Maakt een wegwerpgebaar.
“Dan krijg je de burgemeester op bezoek en kom je mét foto in de krant.”
“Flauwekul…en die vrijer hep wel wat beters te doen,” bromt hij.
“Weet je wie de burgemeester is?” wil ik weten.
“Eh…ja, natuurlijk weet ik dat… eh… een of andere buitenlander,” briest hij boos.
Al dat getwijfel aan zijn intellectuele capaciteiten…
Nee, Aboutaleb kan een hoop gezelligheid verwachten, als hij in 2024 met gebaklava voor de deur staat.
Ditmaal moet ik bonbonloos het gesticht verlaten, want deze keer heb ik ze niet verdiend. De volgde keer lieg ik weer lieflafleuklustig mee. Wat kan mij de waarheid ook schelen.
Geef een reactie