Argwanend bekijkt hij de meegebrachte roti op het goudgerande bord.
“Wat is dat? Toch geen buitenlandse troep?”
“Welnee, gewoon aardappelen met sperziebonen en kip en ei. Met kerrie. Daar hou je toch van? Kerrie?”
“Ja ja, daar ben ik dol op,” zegt hij, terwijl hij driftig in het goudkleurige ei prikt.
“Wat mot die pannekoek erbij?” vraagt hij voorts toornig.
“Dat is vast een vergissing, doe die maar weg,” sus ik.
“Er zit toch geen knoflook in?” wil hij dan weten.
“Natuurlijk niet. Daar hou je toch niet van?” lieg ik lustig.
“Nee, daar heb ik gloeiend de pest an.”
Al snel loopt het water uit zijn neus: “Het is wel wat peperig.”
“Ja, de moeder van de slager is half Indisch, vandaar,” verzin ik.
Hij doet zich zwijgend tegoed aan de hem onbekende kost. Niet lullen maar vullen. Om de paar minuten moet zijn grote witte zakdoek eraan te pas komen.
“Weet je dat ze weg is?” vraagt hij, zonder enige aanleiding.
“Wie…?” vraag ik verbaasd.
“Je moeder…”
“O…”
Heeft hij bericht gehad dat het graf binnenkort wordt geruimd. En is dat nu al? Na hoeveel tijd gebeurt zoiets?
“Ja, ze is bij me weggegaan… ze was ‘t zat,” vervolgt hij.
“Zo… en wanneer was dat dan?”
“Een paar weke gelede. Of een paar maande, daar wil ik vanaf weze…”
“Zo lang al? En waar is ze dan heengegaan?”
“Dat heeft ze niet gezegd, maar ik denk terug naar Friesland…”
“Maar waarom? Wát was ze dan zat?”
“Ze was míj zat…ik was weer es veel te heftig…,”
“Aha…”
Nee, waar hij precies zo boos om was, weet hij niet meer. Mijn Friese moeder ging in vroeger tijden vrijwel elk jaar een week naar haar geboortestreek. En ze liep ook wel eens weg als hij weer eens onmogelijk was. Om na een uur of wat weer terug te komen. En ze zal ook heus meermalen gedreigd hebben bij hem weg te gaan, maar tóch is ze ruim 55 jaar bij haar kortgelonte eega gebleven. Zouden zijn toch al haperende herinneringen nu dolle dwarsverbanden zijn gaan leggen?
“Ik wou dat ik wist waar ze was,” verzucht hij, met natte ogen.
“Wat zou je dan doen? Er naartoe gaan?”
“Nee, ik zou er niet heengaan, maar ik zou haar wel een brief sture.”
“En wat zou je daar dan inzetten?”
“Dat et me spijt…en of ze me wil vergeve…”, klikt het schor, “want ik hepput verpest.”
“(…)”
“Weet je wat ik zo raar vind?”
“Nou…?”
“Als ik in de kerk kom, vraagt nóóit niemand aan me: “Waar is je vrouw?” Vind je dat nou niet vreemd?”
Ik knik wat halfslachtig.
“En vind jij het dan niet gek dat ze er niet is als je komt?”
Ik knik nog veel halfslachtiger.
“Ach, misschien komt ze nog wel terug…,”doe ik een flauwe poging hem wat op te monteren
“Nee nee, dat denk ik niet.”
“Waarom denk je dat?”
“Zoals ze het zei en hoe ze erbij keek…nee, die komt niet meer terug,” zucht hij beverig.
“(…)”
Met een mond vol tanden, een hoofd vol vragen en een hart dat huilt, zit ik wat te zitten.
“Dat is niet zo leuk…,” neuzel ik dan maar. Ik moet toch wat.
“En ik heb het allemaal aan mezelf te danke, dus ik neem ‘r niks kwalijk,” vervolgt hij schuldbewust.
“(…)”
“Maar wíst je dan niet dat ze weg was?” wil hij weten, me strak aankijkend.
Nu weet ik niets anders te doen dan een beetje halfslachtig hoofdschudden. En ik kom er nog mee weg ook.
“Nou ja, hepput er verder maar met niemand over… het gaat de rest ook geen pest an,” besluit hij dan plotseling.
“Maar ‘k heb heel geen vrouw nodig, want ik ken álles nog zelf; boodschappe, koke, wasse, stofzuigere. Ik heb vanmorgen nog gestofzuigd en straks ga ik een prakkie make.” Hij liegt dat hij barst. Maar ook dat weet hij niet meer.
Om daarna weer over te gaan tot de orde van de dag; het afwassen van het bestek, het goudgerande bord en mijn roze gebloemde theekopje. Voorts doneert hij mij een goudkleurige doos gesorteerde bonbons, die hij in grote getale aanschaft, als periodieke dankbetuiging richting het verzorgend personeel.
“Hiero, hebbie wat te kane…”
Nu vraag ik me steeds af wat erger is: weten dat je vrouw al bijna 10 jaar dood is, óf denken dat ze onlangs door jouw toedoen bij je weg is gegaan?

bron: pixabay.com
Geef een reactie