
bron: pixabay.com
Als ik vroeger tegen mijn moeder zei dat ik me verveelde, antwoordde ze vaak:
“Ga dan wat dóen.” Vroeg ik vervolgens wat ik dan moest doen, was het eerste antwoord:
“Poepen in een ouwe schoen,” en het tweede; “ga maar op je buik liggen en je gat met vuisten slaan.” Wat ik ook vaak te horen kreeg bij radeloze verveling: “Je kan op het dak gaan zitten, met een bosje uien, kun je lekker stinken.” Of ze zei: “Fietsen stelen op het Damrak,” of, “doe je sokken uit, dan kun je met je grote teen spelen.” En wist ze het ook niet meer als ik me verveelde, dan was haar reactie: “Ga dat dan maar gauw ergens anders doen.”
Daar had ik dus helemaal niks aan. En ik heb er nog steeds niets aan, want ik kàn niet eens meer met mijn grote teen spelen.
Neem nu een gewone doordeweekse zondag. Ik heb soms geen idee wat ik daarmee aan moet. Zó ongelofelijk saai! Dat is waarschijnlijk nog iets van vroeger. In de jaren vijftig was zondag een hele vervelende dag. Ik kreeg mijn zondagse kleren aan, dan gingen we naar de kerk en na afloop mochten we niets. Want je mocht eens vuil worden. Bovendien was het de dag des heren en dat was een rustdag. Ja, we gingen ‘s middags op bezoek bij oma. Dat was in ieder geval iets.

bron: pixabay.com
We liepen dan met zijn vieren, mijn ouders, mijn zusje en ik, in een klein halfuurtje, van de Marnixstraat over de Raampoortbrug, langs de dr. Rijk Kramerschool, via de Da Costakade, de Bilderdijkstraat en de Kinkerstraat, naar de Borgerstraat, waar mijn oma op driehoog woonde, recht tegenover de bakker. En daar waren dan ook alle tantes en ooms, met hun kinderen. Hartstikke gezellig en oma had een tienliterpan soep klaarstaan. Speelgoed was er niet, maar wel een koekjestrommel vol met ‘pupkes’ (pionnetjes) in alle kleuren en maten, afkomstig van de bordspelen waar mijn ooms en tantes vroeger mee gespeeld hadden.
Onderweg bekeken we etalages en liepen we altijd het veilinggebouw binnen. Gek genoeg was dat geopend op zondag. Het was dan ‘kijkdag’ en dat mocht kennelijk wel. Ik liep dan direct naar de piano’s om ‘boer daar ligt een kip in het water’ te spelen en mijn vader keek rond, in de hoop dat er spullen stonden die hij ook had, zodat hij die kon verkopen.
Jaren later liepen we, inmiddels met zijn zessen, naar het Jan van Schaffelaerplantsoen, in de splinternieuwe Bos en Lommerbuurt, waar de gloednieuwe nieuwbouwwoning van mijn oma stond. Onderweg veel zandhopen en braakliggend terrein. Dit was een voettocht van ruim drie kwartier. Door de Hugo de Grootstraat, langs de bibliotheek, over de Jan van Galenstraat, langs het Erasmuspark rechtsaf de Hoofdweg op en dan bij het Bos en Lommerplein oversteken. Dat kon toen, want de A10 moest nog aangelegd worden en de tram reed gewoon over straat. Het aantal tantes en ooms was al wat geslonken en veel neefjes en nichtjes bleven inmiddels thuis, vanwege hun gevorderde leeftijden, maar het was nog steeds gezellig.
Mijn zussen en ik zijn inmiddels zelf moeder en oma, en mijn ouders leven al geruime tijd niet meer. Maar tegenwoordig gaat bijna niemand meer op zondag ergens op bezoek. En dat vind ik dus saai. Want mijn zondagen verschillen nauwelijks van doordeweekse dagen. Ik doe de hele week al wat ik wil. Ik relax me een versuffing en dan moet ik op zondag weer iets gezelligs gaan doen? Dat lukt me meestal niet. Het gevolg is dat mijn huidige zondagen net zo saai zijn als vroeger, toen er dus op zondag helemaal niets was, behalve de kerk en een wandelingetje van en naar oma.
Toch, op de keper beschouwd, zijn de huidige zondagen totaal niet saai. Winkels zijn open, de musea kraken uit hun voegen van de bezoekers, veel dorpen en steden organiseren van alles om de mensen maar een beetje bezig te houden en ik heb een auto waarmee ik desnoods het hele land in kan trekken. De vraag is alleen; waarheen dan?

bron: pixabay.com
Geef een reactie