In 2009 voelt mijn vader – toen 82 en al vijf jaar onder controle voor darmkanker, die tot dan toe tot ieders verrassing niet was teruggekomen – zich al een paar weken niet erg lekker. Af en toe overgeven, dan weer diarree en nu en dan een dagje hoge koorts. Mijn moeder wil hem naar de dokter hebben en ook wij, zijn dochters, dringen aan op een bezoekje aan de huisarts. Maar pa wuift onze zorgen weg;
“Nee joh, dat gaat wel weer over. Trouwens over een paar weken moet ik toch voor controle, dus dan zeg ik het wel.” Maar daar zijn wij niet van overtuigd, want mijn vader is van het type “nooit zeuren”.

bron: pixabay.com
Na verloop van tijd lijkt hij een beetje geel te worden. Dat valt zelfs de stomaverpleegkundige op, die iedere dag komt om zijn stoma te verschonen. En ook hij probeert mijn vader te motiveren om dan tenminste de huisarts te bellen.
“Kun jij hem niet bellen?” vraagt mijn vader, toch wel wat benauwd. “Als een deskundige het zegt, dan gelooft hij het eerder dan dat ik het zeg.”
Nog diezelfde middag staat de huisarts op de stoep;
“Zo, wat hoor ik? Koortsig, diarree en geel? Dat is niet normaal hoor. U bent geen kanarie! Daar moet even naar gekeken worden.” Vlug onderzoekt hij mijn vaders buik en merkt op dat het linksonder behoorlijk pijn doet: “Iets met uw gal denk ik.”
“Dat kan niet dokter, want mijn galblaas is er tien jaar geleden al uitgehaald.”
“Hmm,” humt de dokter, “maar het doet duidelijk wel pijn en u bent geel. Het kan ook de lever zijn. En u hebt dan wel geen galblaas meer, maar u hebt nog wel galwegen. Of misschien een verstopping, dat kan ook nog.”
“Ja,” zegt mijn vader benepen, ”óf de kanker is terug, want dokter B. had gezegd dat het terug kan komen.”
“Dat kan, maar dat hoeft niet,” mompelt de huisarts, “maar u moet er toch echt even voor naar het ziekenhuis. Ik kan er zo niets aan doen.”
Maar als mijn vader hem vertelt dat hij de volgende week naar de oncoloog moet voor controle en dat hij het dan zelf wel tegen de dokter zegt, aarzelt de huisarts geen seconde.
“Prima, dan bel ik hem alvast door wat ik geconstateerd heb, dan komt het helemaal goed.”
De week erna heeft mijn vader de controleafspraak bij dokter B. Die is inderdaad al op de hoogte van het ongemak, maar onderzoekt hem voor alle zekerheid ook nog even.
“Ja. Geel. Pijnlijk. Het kan een uitzaaiing zijn, dat is altijd mogelijk, maar daar zie ik niets van terug in het bloed dat u vorige week heeft laten prikken. De markers zijn gelijk gebleven. Ik vermoed een obstructie in de galwegen. Wat gruis misschien dat niet weg kan. Ik laat u volgende week even een nachtje opnemen voor een kijkonderzoek. Dan weten we het zeker en dan kunnen we eventueel meteen iets weghalen als er wat zit. “
Met een afspraak voor het onderzoek, een briefje voor de spoedpost en de strikte opdracht om naar het ziekenhuis te komen als hij weer niet lekker is en de koorts boven 38.5 komt, is mijn vader even later weer thuis. De dokter heeft hem bezworen dat hij onder narcose geholpen zal worden, want hij heeft al eens eerder een maagonderzoek gehad en de slang die toen zijn keel inging, heeft hem zo’n angst ingeboezemd, dat hij zeker weet dat hij hem eruit zal trekken en zich niet zal laten helpen als hij tijdens het onderzoek bij kennis is.
— wordt vervolgd —
Geef een reactie