Op een doordeweekse namiddag belt een wicht van het gesticht met het bericht dat Pa zo zal worden opgenomen. Waarom? Hij heeft een laag HB. Daarom. Wat dat is, weet ze ook niet precies. Maar het is niet goed, dát weet ze wel. Het is echter niks ernstigs, dat weet ze echt zeker, dus we hoeven ons helemaal niet ongerust te maken, dommedoost ze dapper door, met een vet Drechtstedelijk accent.
Ja, hij zit klaar om naar het ziekenhuis te gaan, verneem ik telefonisch. Waarom? Dat weet hij niet. Maar de huisarts heeft gezegd dat het moest, dus dan zal het wel goed zijn.
“Die vent hep ervoor geleerd, dus ik bemoei me eige er niet mee,” roept hij.
Nee, naar welk hospitaal hij gaat, weet hij ook niet. Waar hij last van heeft? Nergens van. Ziek is hij niet. Pijn heeft hij ook niet. Hij is zo gezond als een vis.
Een paar uur later word ik gebeld door het dichtstbijzijnde ziekenhuis met de mededeling dat hij aldaar is gearriveerd en een nachtje zal blijven. Hij krijgt zo een infuus voor een bloedtransfusie. Als die zakken bloed er morgen inzitten en de bloeduitslag goed is, mag hij weer naar huis. Wordt het vervoer geregeld? Dat wordt geregeld. Moet ik nog wat doen? Ik hoef niks te doen.
In de digitale gestichtsrapportage kunnen we vervolgens lezen dat hij die avond spoorloos is. De avondzusters hebben kennelijk geen idee waar hij is en wat er aan de hand is. Derhalve worden we weer gebeld. Aarzelend dit keer. Of wij misschien weten waar hij is…? We zijn er even stil van. En zeggen dan vals dat we géén idee hebben. Maar dat er vast niets ergs is aan de hand is en ze zich derhalve geen zorgen hoeven te maken.
Ik hoop ineens hartstochtelijk op een snelle dood. Zodat ik nóóit afhankelijk word van tenenkrommend domme wichten. Al dan niet in een gesticht. Waar de rechterzorghand niet meer weet wat de linker aan het doen is.
En de een driftig driemaal daags je bed verschoont in verband met aanhoudende diarree, terwijl de ander je eveneens driemaal daags lachend een lepel laxeermiddel toedient om de hardnekkige hardlijvigheid, ten gevolge van het eenzijdige dieet, bestaande uit driemaal daags witte boterhammen met hagelslag, op effectieve wijze te bestrijden.
En dat je dat allemaal slikt, omdat je de regie over je leven kwijt bent en “ze” nu eenmaal heus wel weten wat goed voor je is. Overgeleverd aan digitaal zorgdossierende goedbedoelende troela’s, dommige dozen en deftige dokters. De zorg in Nederland. Wat een armoe.
Daags erna is hij rond half drie weer thuis. Nee, hij voelt zich niet beter of anders. Alleen maar doodmoe, want hij heeft geen oog dichtgedaan daar.
“’t Was een grote pestherrie daaro.” En geen borrel voorhanden ter beneveling.
Maar het eten was méér dan voortreffelijk, hij kan niet anders zeggen.
“Lekker prakkie met aarpels en jus. Beste bal erbij; niet zo’n taai kreng.”
Nee, daar kunnen ze in het gesticht nog een hoop van leren.
Of ze een beetje aardig voor hem waren? Hij blijkt te zijn behandeld als een vorst.
“Die meide zijn fantastisch, ze lopen hun bene uit hun reet voor je!”
Of hij al weet wat er met hem aan de hand was? Jazeker!
“Ja, ik had iets met me bloed… Armoej”.

bron: pixabay.com
Geef een antwoord