Een goudbebrilde veertigplus zuster komt langs voor de toediening van de dagelijkse dosis antistollingspillen, die hij consequent direct en zonder water inneemt. Hetgeen hem dan stelselmatig een berisping oplevert, omdat dit heel ongezond zou zijn, daar dit inwendige bloedingen zou kunnen genereren.
“Wat een flauwekul voor zo’n klein pilletje,” schampert hij, het minuscule ding reeds weggeslikt hebbend. Daarna neemt hij toch braaf twee slokken van het haastig door haar aangereikte glas.
Ze heeft een vriendelijke, rustige uitstraling, vraagt belangstellend hoe het met hem gaat en houdt het voor vandaag bij een kort praatje, want hij heeft immers bezoek.
“Fijne meid is dat,” knikt hij waarderend, als de zorgende ziel weg is.
“Je favoriet?” wil ik weten. Hij knikt beamend. Waarom? Dat weet hij niet. Dat is gewoon zo. Omdat ik me juist vandaag weer eens had voorgenomen wat vasthoudender te zijn, vraag ik door. Waarom is dat dan zo? Wat maakt haar anders dan de rest? Wat doet zij wél wat anderen niet doen? Waarin zit voor hem het verschil?
Dat stemt, na enige irritatie, toch tot enig stilzwijgend nadenken zijnerzijds. “Gewoon, ze is ménselijk. Ze komt niet as zuster, maar as gelijke. Tenminste, zo komt ’t op mij over,” doet hij voorts uit de doeken. Als ik ter aanmoediging enthousiast knik, continueert hij zijn relaas: “Er zijn erbij, waarbij ik een zekere arrogantie voel. Die op een manier met me omgaan dat ik denk: Barst! En dat laat ik ze dan voelen ook,” vervolgt hij, met trotse tevredenheid over eigen handelen. “Ze hebbe er dan wel voor geleerd, maar ze hoeve mij niks te vertelle!” beslist hij fel, terwijl hij rood aanloopt.
“Zo is het, je bent geen klein kind meer,” ben ik het sussend met hem eens, zijn allergie voor bepalende, belerende en bevoogdende types kennende.
We staren uit het raam naar de zwarte zwerm spreeuwen, die in wisselende formatie voorbij scheert, boven de toppen van de groen ontluikende bomen. Toch bijzonder dat die beestjes zonder kleerscheuren min of meer synchroon kunnen vliegen in diverse, snel wisselende configuraties. Terwijl mensen op iets soortgelijks buitensporig lang zouden moeten oefenen. Dat moet wel iets instinctiefs zijn; ze wéten op een of andere manier wat ze moeten doen. Mensen hebben dat niet, die dénken vaak dat ze het weten, mijmer ik. Daarom maken we er vaak zo’n zooitje van.
“Maar er is er eentje bij, daar spóég ik op,” fulmineert hij dan ineens furieus.
Van schrik zit ik strak in de beige oorfauteuil. “Die komt zomaar binnen… mét de sleutel, gaat gelijk aan het werk, vliegt weer weg… en op de drempel zegt ze je nog snel even gedag. Ze neemt nooit geen tijd voor een praatje.” Vol walging kijkt hij me aan voor bijval.
Ik weet precies wie hij bedoelt, want ik heb het een paar meegemaakt. Een pezig, plichtsgetrouw drukdoenerige eindvijftigster, met een onbewoonde blik en gemene kuiten. Achter een lopende band zou ze het beslist heel goed doen, maar hier draaft ze al denderend door andermans broze leven, vet verstoken van enige hartelijke betrokkenheid. Het zou verboden moeten worden.
“De meesten bellen aan, zoals het hóórt. En pas als er niet wordt opengedaan, mógen ze de sleutel gebruiken. Eerder niet, zó hoort het,” briest hij.
“Alleen dat kreng komt zomaar binnen valle, terwijl ik wel in me blote kont ken zitte schijte…!”
Heeft hij haar dat al eens gezegd? Jazeker! Doch tevergeefs.
Hij verzucht: “Ze heb er gewoon schijt an.”

bron: pixabay.com
Geef een antwoord