
Bron: Pixabay.com
Hij staat er alle dagen, bij het bankje en de bloembak. Een bonkige oude man in een korte grijze regenjas. Soms gaat hij even zitten, zijn fiets, een oude zwarte Fongers aan de hand. Startklaar, met zijn achterwerk op het voorste stukje van het zitgedeelte.
Hij is hier maar even, wil ie zeggen, hij kan zo weg zijn. Groot is hij, een sterke man geweest, zware handen, oud vuil in het eelt.
Eigenlijk woont hij hier niet meer, maar hij kan het niet laten erbij te blijven horen. Moeders met kinderen in de bakfiets, honden met hun baas, drukwerkjongens, oude buurtgenoten, alles kijkt hij na. Soms steekt hij een hand op.
Thuis houdt ie het niet uit, zegt hij, sinds zijn vrouw is overleden. Bij de kinderen hoeft hij niet meer aan te komen, ruzies, kan z’n mond niet houden als hem iets niet zint.
Er is weinig dat hem zint. Hij is een man van donkere woorden.
Je zal hem maar thuis hebben.
Sinds enkele weken zit er een vrouw naast hem, van zijn leeftijd, verschrompeld maar nog kwiek. Ze heeft een tas op haar schoot, waaruit ze shag draait. Een hoopvol vogeltje, pikkend naar een laatste kans.
Ze praat op hem in, hij kijkt haar niet aan, leunt voorover, handen op de knieën. Af en toe schudt hij zijn hoofd of maakt een wegwerpgebaar. ’t Zal wel weer niks zijn, alles.
Zij slaat haar benen over elkaar, de sigaret damesachtig in haar hand. Ze zit erbij alsof ze het gezellig probeert te maken op het bankje.
Hun bankje.
Gisteren zat ze er alleen, in elkaar gedoken, koud. Ze keek gespannen in de richting waar hij vandaan zou kunnen komen.
De eenzaamheid sloeg in golven van haar af.
Geef een reactie