Rond theetijd op dinsdagmiddag. Zelf drinkt hij koude koffie. ’s Ochtends vroeg wordt er een grote pot gezet en daar drinkt hij heel de dag van.
“In het ziekenhuis zeiden ze dat ik geen staal meer in me lijf had,” verkondigt hij plots, met een stalen gezicht.
“Geen staal?”
Het enige waaraan ik bij deze mededeling kan denken, is zijn kunstknie en waar die dan gebleven kan zijn. Of aan de resterende granaatscherven, die sinds het bombardement van Rotterdam nog in zijn benen dolen.
“Ja, ik had een staaltekort. Dat vertelde de dokter. Daarom heb ik zakken met staal d’r in gehad… aan zo’n stalen ding,” houdt hij ijzerenheinig vol.
“Stalen ding?”
“Ja, zo’n stalen ding, boven an me bed…,” knort hij kribbig, en wijst daarbij met zijn arm omhoog. Als ik verbaasd blijf kijken, besluit hij: “Maar ik heb er geen verstand van, dus ik weet niet waar ik over praat.”
Dan valt het kwartje. Hij heeft het vorige ziekenhuisbezoek.
“Nee joh, je had geen staal-, maar een IJZERtekort; dat heet gewoon bloedarmoede. En je hebt zakken bloed gehad. Met een infuus. En in dat bloed zit ijzer, dus nu heb je daar weer voldoende van.”
Verschrikt kijkt hij me aan.
“Verrek! Bloedarmoej? Hoe kom ik daar nou an?” roept hij dan.
Even is hij er stil van. Heel even.
“Ik ben toch geen wijf?” briest hij vervolgens en kijkt zéér afkeurend, want enige associatie met het zwakke geslacht is volstrekt uit den boze.
“Bloedarmoej!” spreekt hij dan verachtelijk. En hij trekt er een gezicht bij, alsof hem zojuist is medegedeeld dat hij ook over een baarmoeder beschikt.
“Hoe je daaraan komt? Omdat je zo vreselijk gezond eet, denk ik. Al jarenlang. Dat ijzer verdwijnt van schrik door al die vitamines in de hagelslag,” leg ik met ijzeren geduld uit.
Deze verklaring weet hij niet goed te interpreteren en derhalve knikt ie wat vaag.
“Ja, dat zal wel… want ik zorg altijd goed voor me eige,” besluit hij dan.

bron: pixabay.com
De drank laat hij tijdelijk weer geheel ongemoeid, verneem ik desgevraagd. Nee, daar heeft hij geen weet van. Dus in het geheel geen last van ontwenning. En nee, hij heeft ook helemaal niks meer in huis. Echt niet? Echt niet. Waarom niet? Want voor eventueel herenbezoek moest er altijd wat zijn. En voor de dames zoete wijn. “Ik koop pas weer een fles, as me lijf erom vraagt,” verklaart hij plechtig.
Dat stemt tot nieuwsgierigheid naar de innerlijke signalen. Want wanneer doet zijn lijf dat dan? En op welke manier? Hoe weet hij dat het weer tijd is? Wordt zijn neus dan blauw? Maar dat vindt hij maar rare vragen.
“Wat doe je dan, als je lijf erom vraagt, terwijl de winkels dicht zijn?”, hou ik vol, zijn bacchanalen, waarin hij er met gemak gedurende enkele uren zowat een liter doorheen jaagt, nog vers in het geheugen. “Of op zondag?” doe ik nog een extra duit in het zakje. Want op de dag des Heren worden er vanzelfsprekend absoluut geen inkopen gedaan. De enige duit die dan wordt uitgegeven, gaat in het kerkezakje. Wat als je juist dán erg dorstig wordt?
Doch hij haalt onverschillig zijn schouders op. “Tja, dan niks… dan heb me lijf gewoon pech!” antwoordt hij dan zeer gedecideerd. Hij meent het nog ook. Opeens voel ik een vlaag van trots door me heen trekken. Mijn vader; een man van staal!
Geef een reactie